ENKELE ASPECTEN VAN DE GESCHIEDENIS VAN HET DORP NIEUWENDIJK



Een verslag van Joke Streef, geschreven in het kader van een applicatiecursus geschiedenis.

Wil je reageren op dit verslag? Maak dan gebruik van ons e-mail adres: janmet@xs4all.nl
 



Inhoudsopgave

Inleiding
Hoofdstuk 1 Het ontstaan van Nieuwendijk
Hoofdstuk 2 De kerk in Nieuwendijk
Hoofdstuk 3 Gemeentelijke indeling en bevolking
Hoofdstuk 4 Het werk in de Biesbosch
Slotwoord
Geraadpleegde literatuur

 


Inleiding

De opzet van deze scriptie was de bestudering van de geschiedenis van het dorpje Nieuwendijk. Door nader onderzoek bleek dat er weinig literatuur bestond, waarin iets was terug te vinden over het dorp zelf. Daarom heb ik ook de omgeving van het dorp bij de bestudering betrokken. Hoofdstuk 1 betreft het ontstaan van het dorp en de relatie met het water. Door het lezen over Nieuwendijk en door gesprekken met mensen uit het dorp bleek dat de kerk in Nieuwendijk een eigen geschiedenis had; dit onderwerp wordt besproken in hoofdstuk 2. Ook bleek dat Nieuwendijk nooit een zelfstandige gemeente was geweest. En het dorp behoorde niet steeds tot dezelfde gemeente. Over deze gemeentelijke indeling gaat hoofdstuk 3, met daarbij enige gegevens over het bevolkingsaantal en de beroepsbevolking. Nieuwendijk ligt aan de rand van de Brabantse Biesbosch, en in het verleden hebben vele Nieuwendijkers in de Biesbosch gewerkt. Onder wat voor omstandigheden dat gebeurde staat in hoofdstuk 4.
 

Hoofdstuk 1

Het ontstaan van Nieuwendijk.

Nieuwendijk is een dorpje in Noord-Brabant en wel in het Land van Heusden en Altena, aan de rand van de Brabantse Biesbosch. Over dit gebied is het een en ander bekend, vooral over de St.-Elizabethsvloed (1421) is veel geschreven. Maar ook van de tijd ervoor is er iets bekend, hoewel het maar weinig is. Er zijn bewoningsresten gevonden uit de Romeinse tijd, b.v. in de brede oeverwallen van de Almstroomrug (de rivier de Alm liep langs Bruchem, Kerkwijk, Delwijnen, Aalst, Veen, Andel, Giessen, Almkerk en vervolgens naar het noordwesten in de richting van Werkendam).


Bij Almkerk vertakt de Alm zich in een noordwestelijke en een zuidwestelijke stroom. Beide takken zijn slechts over korte afstand aan de oppervlakte te volgen, omdat ze ten westen van Almkerk spoedig verdwijnen onder de na de St.-Elizabethsvloed afgezette estuarium-sedimenten, waardoor de reconstructie van de bewoningsgeschiedenis uiterst moeilijk is. In de gedeelten tot aan deze overdekking is slechts op de noordwestelijke tak met zekerheid de aanwezigheid van bewoning in de Romeinse tijd vastgesteld. Reeds vroeg in de middeleeuwen ging de bevolking in het Land van Heusden en Altena over tot het nemen ven waterstaatkundige maatregelen, die verstrekkende invloed hebben gehad op de waterstaatkundige ontwikkeling in een groot gedeelte van dit gebied. Toen de betekenis van de Oude Maas sterk was verminderd, ging men er toe over, deze rivier op twee plaatsen, bij Hedikhuizen en Maasdam, af te dammen, zodat ze voortaan slechts een binnenboezem vormde van de Groote Zuid-Hollandsche Waard.



De Alm werd een afgesloten dode rivierarm die geheel binnen de bedijking van de Waard werd getrokken. De noordwestelijke tak was verland en op een door Hingman (1885) geciteerde of aangegeven kaart staat in de noordwestelijke stroomrug van de Alm nog een deel van de vroegere stroombedding als riviertje aangegeven onder de benaming "De Werken", hetgeen er op wijst dat het contact met de Alm reeds was verbroken. Bij de monding van dit riviertje is Werkendam ontstaan. De Nieuwe Maas brak + 12e eeuw bij Giessen uit het oude bed van de Alm en zocht zich in noordelijke richting een weg naar de Waal. De afdamming van de Oude Maas heeft een ongunstige invloed uitgeoefend op de waterstaatkundige toestand van dit gebied.

De moeilijkheden waren:

1.Vergroting van de watertoevoer via de Nieuwe Maas had hogere waterstanden op de Merwede ten gevolge, waardoor het verhang op de Maas werd verkleind en de afvoer belemmerd.
2.Vergroting van de moeilijkheden bij ijsgang.
3. De onmogelijkheid om in het voorjaar de extra watertoevoer snel af te voeren.
In de 14e eeuw werden er meldingen gemaakt ven wateroverlast. In deze eeuw zijn er ook verschillende "Dijkcolleges" opgericht. Het jaar 1421 bracht een stormvloed, waardoor een groot deel van de Zuid-Hollandsche of Groote Waard werd overspoeld. De ondergang van de Waard werd niet alleen definitief door de stormvloed, maar menselijke, politieke, sociale en economische factoren speelden ook een rol. Dit leidde tot blijvend landverlies (de Biesbosch) en een grondige wijziging in het stelsel van zeearmen en benedenrivieren. Het oostelijk en noordelijk deel van het Land ven Heusden en Altena werd in 1461 weer van het water afgesloten door het aanleggen ven de Kornse dijk, van Woudrichem over Werkendam langs Almkerk naar Dussen.



Ten westen van deze dijk ging het sedimentatieproces door. Ten noorden van het huidige Nieuwendijk werden grofzandige sedimenten afgezet (door de aanwezigheid van belangrijke stroomgeulen), ten zuiden van Nieuwendijk was het milieu rustiger, zodat lichte, uiterst fijnzandige afzettingen zijn gedeponeerd. Omstreeks 1550 lag er om verschillende gedeelten weer een kade b.v. de zomerpolder van De Werken. Deze gedeelten werden gebruikt als hooi- en weiland en voor exploitatie van eendenkooien. De nieuw-bedijkte oppervlakte was omstreeks 1620 nog gering, maar doordat flinke oppervlakten hoog waren opgeslibd, kon in de volgende jaren de verdere bedijking snel voortgang vinden. In 1648 werd het Nieuwe Land van Altena omringd door een nieuwe zeedijk. De dorpen Nieuwendijk en Kille zijn op deze nieuwe dijk gesticht.



Ongeveer 250 jaar na de ramp was vrijwel het gehele gebied van het Land van Heusden en Altena weer bedijkt. Het ten westen ven de oude dijk ven 1461 gelegen nieuwe poldergebied werd het "Nieuwland van Altena" genoemd en dat ten oosten ervan het "Oudland van Altena". Er ontstonden drie nieuwe polders; de Uppelse polder, de Nieuwe Doornse polder en de Emmikhovense polder. Het nieuwe dorp aan de nieuwe zeedijk werd Nieuwendijk genoemd.

De zorg voor het onderhoud van de watergangen en waterkeringen ligt in handen van de zgn. waterschappen. Bij deze waterschappen kunnen we onderscheid maken tussen polder-, boezemwaterschappen en heemraadschappen. Een polderwaterschap was verantwoordelijk voor de waterhuishouding in één polder. Die polders loosden hun water op een brede watergang of boezem, die het overtollige water vaak moest afvoeren langs meerdere polders tot een plaats in de rivierdijk, waar het door bemaling kon worden geloosd op het buitenwater.

De zorg voor één of meerdere van die boezems was opgedragen aan een boezemwaterschap, zoals b.v. het waterschap "De Drie Sluizen", dat werd gevormd door de Alm, de Zevenbanse boezem en de Werkense boezem.



Heemraadschappen zijn waterschappen met een belangrijke (buiten-)waterkerende taak. Ondanks alle waterstaatkundige werken heeft de bevolking in de loop der eeuwen regelmatig last ondervonden van overstromingen. Tot in 1953 toe. Er waren toen vijf heemraadscheppen. Eén voor de dijk langs de Zuidlandse polder, dit was de grens tussen de Biesbosch en het Land van Altena (een buitenwaterkering), één voor de Vervoorne polder, het Nieuwland van Altena, het Oudland van Altena, en het benedenland van Heusden. Toen bleek dat de waterschappen niet op hun taak waren berekend. Men is er toen toe gekomen om voor de buitenwaterkering van het Land van Altena een groot hoogheemraadschap op te richten. De leden van een Hoogheemraadschap werden en worden door de Kroon benoemd. Ten behoeve van de ruilverkaveling was het noodzakelijk om veranderingen aan te brengen, de oude structuur van de waterschappen werd geheel doorbroken en er kwam een groot nieuw waterschap: De Alm, waaraan door de gehele bevolking van dit gebied jaarlijks een vastgesteld bedrag wordt betaald. Het provinciaal bestuur is nu van plan, het Hoogheemraadschap en het Waterschap samen te voegen tot één grote organisatie onder één bestuur.

In februari 1953 werden ook Nieuwendijk en Kille getroffen door het hoge water. De dijk was bij het sluisje en het fort doorgebroken en ook aan de Buitendijk was er een deel van de dijk weggeslagen.


Het gat waar het huis van de Wed. Branderhorst gestaan heeft. De lengte van het gat is zichtbaar aan de damwand.


Gezicht op de Buitendijk.


Gat in de Buitendijk





Na de watersnood van 1953 werd ook de stoot gegeven tot de Deltawerken, hierdoor zou zo'n overstroming niet meer mogelijk zijn. De belangrijkste afsluiting voor Nieuwendijk en Kille was de Haringvlietdam, die in 1970 gereed kwam. Deze afsluiting had enorme gevolgen voor het Biesboschgebied. Voorheen was er een getijdenverschil van 1.90 m. Nu is er nog slechts een schommeling van ongeveer 0,20 m., die veroorzaakt wordt door de aan- en afvoer van getijwater via de Nieuwe Waterweg en de Dordtse Kil en door het lozen op zee bij de Haringvlietsluizen tijdens eb.


Hoofdstuk 2

De kerk in Nieuwendijk

Voor 1600 hadden De Werken en Werkendam beide een parochiekerk, die gewijd was aan de heilige Martinus en ressorteerde onder het Bisdom Utrecht. Bij de kerk in Werkendam werd in 1492 een kapel gebouwd waarvan na 1945 fundamenten zijn gevonden. Van de kerk van De Werken is nog een grafsteen uit 1503 bewaard gebleven. Er waren in het Land van Heusden en Altena ook verschillende kloosters, waaronder die van de Norbertijnen. Deze Norbertijnen of Praemonstratensen hadden een zgn. uithof (grangiae) in De Werken, hiervan is al melding gemaakt in een pauselijke bevestigingsbrief van de eigendommen van de Norbertijner abdij uit 1178. De kloosters hadden niet alleen een geestelijk doel: boetedoening, contemplatie, pastorale arbeid enz., maar men was ook erg praktisch bezig: ziekenzorg, bedéling, het in cultuur brengen ven landerijen, het stichten ven dorpen, het bouwen van bruggen, het graven van kanalen, bevordering van de veeteelt, het droogleggen ven moerassen enz.

Waarschijnlijk is dit klooster van de Norbertijnen van groot belang geweest voor het ontstaan van Werkendam en De Werken. Rond 1570 behoort de omgeving van Werkendam, De Werken, Sleeuwijk en Heusden tot de Generaliteitslanden. Woudrichem was een steunpunt in het grensgebied tussen Noord- en Zuid-Nederland. De hiermee in verband staande godsdienstige opvattingen spelen ook een rol in het Land van Heusden en Altena. Er heerst een soort religieus vacuüm, doordat geestelijke leiding hier ontbreekt. Wel staan er soms vanuit het volk predikers op, maar deze hebben weinig invloed. Vaak ligt het er aan, wie het eerst in staat is deze geestelijke leegte op te vullen. In 1631 had men in Sleeuwijk een predikant; ds. Cuperus. Voordien gingen de mensen uit Sleeuwijk in Werkendam ter kerke of aan de Schans (=De Werken). De Werken had in 1590, en Woudrichem in 1586 een predikant. In de tachtigjarige oorlog was het Land ven Altena lang bedreigd gebied, soms ook oorlogsterrein.

Dit had ook voor de predikanten gevolgen, want zij moesten in 1636 uitwijken naar Gorinchem, omdat ze groot gevaar liepen door de Spanjaarden als gijzelaars gevangen genomen te worden. In 1639 konden ze weer terugkomen. De kerkelijke gemeenschap in het noordwesten ven het Land van Heusden en Altena is met de Reformatie meegegaan. In Heusden en andere plaatsen is de strijd tussen de Remonstranten en Contraremonstranten zeer hevig. Na de vrede van Munster in 1648 breekt voor het Land van Heusden en Altena een rustige periode aan. De garnizoenen van de Prins van Oranje blijven in Heusden, Geertruidenberg, Woudrichem en De Werken gehandhaafd, hetgeen een bron van inkomsten was voor de bevolking.

In de 18e eeuw organiseerde ds. Groenewegen uit Werkendam buiten zijn eigen gemeente "oefeningen" bij mensen thuis, een soort verkapte, geheime preek. Er worden dan al groepen gevormd en ideeën gelanceerd die tot de afscheiding ven 1834 zullen leiden. Deze "Afscheiding" kwam tot stand doordat een groep mensen zich afzette tegen een te vlakke geloofsovertuiging. Zij grepen terug op de oude strengcalvinistische geloofsbelijdenis, met name de leer der uitverkiezing. Onder leiding ven de predikanten De Cock en Scholte wenste deze groep handhaving van de "zuivere leer" en bestreed men de wettigheid van het reglement van de Hervormde Kerk. In 1834 komt het tot een breuk: De Afscheiding van 1834. In Almkerk en Emmikhoven (waartoe Nieuwendijk behoorde) kwam de afscheiding in 1835/36 tot stand. Ds. Gezelle Meerburg wilde niet uit de bundel Evangelische Gezangen laten zingen, en hij weigerde het voorlezen van een viertal vragen bij de Voorbereidings- of Avondmaalspredikatie, terwijl het kerkbestuur dat wel van hem eiste. Het Provinciaal Kerkbestuur ontneemt hem dan het recht om als predikant van de Ned. Herv. Kerk op te treden (24 nov. 1835). In 1836 wordt er een akte gezonden aan de kerkeraad van de Hervormde Gemeente van Almkerk en Emmikhoven, waarin verklaard wordt dat een aantal mensen zich mét hun predikant, ds. Gezelle Meerburg, wil afscheiden.



Deze afgescheidenen probeerden samenkomsten te houden, maar vaak werden de samenkomsten uiteen gedreven. Velen die hun huis of schuur ter beschikking stelden werden beboet. In 1836 kreeg een groep van ongeveer 50 personen aan de Kil toestemming om in een schuur samen te komen, maar ds. Gezelle Meerburg mocht er niet aanwezig zijn en ook mocht het geen eredienst zijn.


De boerderij van de familie Branderhorst aan de Kil. De schuur ervan was Nieuwendijks eerste kerk en de Killenezen konden er tot 1873 terecht om het Woord te horen. Mevrouw Branderhorst, die voor het huis poseert, was de laatste bewoner. De boerderij werd in 1953 door de golven van de watersnood weggespoeld.


In Almkerk kreeg men zelfs geen toestemming om samen te komen, wel kreeg men inkwartiering van soldaten, zogenaamd om de orde te bewaren, maar in werkelijkheid was het een milde "dragonnade" (militair dwangmiddel tot bekering). De mensen die hun boete niet konden betalen kwamen in de gevangenis terecht. Na de troonsbestijging van Koning Willem II in 1840 veranderde de situatie. Ds. Gezelle Meerburg werd erkend als predikant ven de Chr. Afgescheiden Gemeente in De Werken en Sleeuwijk. Later wordt de gemeente van Almkerk en Emmikhoven ook erkend en verbindt de predikant zich aan haar. De plaats van samenkomst wordt het huis en de schuur van Jan den Dekker in Nieuwendijk.

Ook binnen de groep der Afgescheidenen in het Land van Heusden en Altena heerst een tijd lang onderlinge verdeeldheid, maar in 1854 komt de hereniging van de kerken der Afscheiding tot stand. In 1855 sterft ds. Gezelle Meerburg. In 1856 doet ds. Dosker zijn intrede.

De groep aan de Kil heeft een eigen kerkeraad en leeft nauw samen met Almkerk en Emmikhoven, en wordt in 1873 een integrerend bestanddeel van die gemeente. De vroegere kerkschuur is dan vervangen door een kerkgebouw met pastorie. De gemeente groeit, en voor een aantal mensen uit Almkerk blijkt de afstand wel erg groot. Daardoor wordt het noodzakelijk om tot een splitsing te komen. De gemeente van Almkerk en Emmikhoven wordt in twee zelfstandige gemeenten gesplitst, nl. Almkerk-Nieuwendijk-de Kil en Almkerk. Deze splitsing gaat in op 1 januari 1874. De gemeente Almkerk-Nieuwendijk telt 700 zielen.

In de Hervormde Kerk kwamen verschillende richtingen steeds scherper tegenover elkaar te staan. Dr. Abraham Kuyper (met een aantal geestverwanten) keert zich tegen het "modernisme" van de Herv. Kerk en sticht de Vrije Universiteit te Amsterdam (1880). Maar de Herv. Kerk weigert kandidaten van deze universiteit tot het ambt van predikant toe te laten. Het komt tot een breuk: de Doleantie 1886. Deze groepering verenigt zich met het grootste deel van de Afgescheidenen van 1834.

Ook in het Land van Heusden en Altena, sluiten de meeste afgescheiden kerken zich aan. Uit dit samengaan komen de Gereformeerde Kerken in Nederland voort. Degenen die zich niet aansluiten, vormen de Chr. Geref. Kerk. Uit allerlei groepjes die zich nergens bij willen aansluiten, komen de Geref. Gemeenten voort. Werkendam is de plaats waar naast de Herv. Kerk al deze richtingen ook voorkomen. In Nieuwendijk gaf men al voor de vereniging van de Afgescheidenen en Dolerenden geld voor de V.U. in Amsterdam.

De pastorie, behorend aan A.den Dekker, gaat voor een gering bedrag in eigendom over aan de gemeente en men besluit een nieuwe kerk te bouwen. Die komt in 1878 gereed.


Zo zag de Gereformeerde kerk eruit vanaf 1909 - 1910 tot 1963.


In 1891 wordt het kerkgebouw al vergroot en in 1896 wordt de consistorie gebouwd tussen pastorie en kerk.

Het ledental bedraagt in 1935 ongeveer 1700, heden is dat ongeveer 1850. De Nieuwendijkers die niet meegingen met de Afscheiding bleven in Almkerk en Werkendam naar de kerk gaan. Dit duurde tot 1943. In dat jaar werd er eenmaal per veertien dagen een Hervormde kerkdienst gehouden in TAVENU (dit is zoiets als een dorpshuis). Later werden het twee diensten per zondag, en in 1961 trekt men in een eigen kerkgebouw als zelfstandige Ned. Herv. Gemeente Nieuwendijk. Er waren 173 lidmaten, nu zijn dat er 293.


Hoofdstuk 3

Gemeentelijke indeling en bevolking

Het dorp Nieuwendijk wordt gevormd door Nieuwendijk en Kille, twee dijkdorpen die nu aan elkaar gegroeid zijn. Kille behoorde tot 1950 tot de gemeente De Werken c.a. De Werken is genoemd naar het riviertje De Werken, dat oorspronkelijk in de Merwede stroomde. De benedenloop van dit riviertje verdween helemaal uit het landschap door de aanleg van de Sleeuwijkse en Werkense dijk omstreeks 1465. De Werken had oudtijds een eigen bestuur en een eigen kerk, en een "huis", dat in leenakten uit de 15e en 16e eeuw verschillende keren wordt genoemd. Het is sinds kort bekend waar dit Huis De Werken heeft gestaan. Bij de aanleg van een nieuwe provinciale weg heeft men in de zomer van 1975 de fundamenten gevonden van een middeleeuwse kasteeltoren. Het Rijksbureau voor oudheidkundig bodemonderzoek heeft het gevondene in tekening en foto's vast kunnen leggen en het verslag van de bevindingen is opgenomen in het bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, jaargang 1976.



Hieruit blijkt dat een donjon, een kasteeltoren, het middelpunt moet zijn geweest, die aan alle zijden in het water stond. De toren besloeg een rechthoek van circa 11 m. bij 11.75 m. Een gracht hebben ze waarschijnlijk niet hoeven graven, men kon profijt trekken van een natuurlijke waterloop of kreek. Waarschijnlijk de rivier De Werken. Blijkens losse aardewerkvondsten werd het terrein reeds in de 12e eeuw bewoond. Aan de noordelijke oever kan de zgn. voorburg hebben gelegen. Dit kon niet blootgelegd worden, want de eigenaar van het aangrenzende bouwland weigerde toestemming te geven tot nader onderzoek. In de 15e of 16e eeuw werd de donjon tot boven de fundamenten afgebroken. In 1814 horen De Werken en Sleeuwijk bij elkaar (één mairie), hoewel De Werken samen met Werkendam één secretaris benoemt. In 1950 komt de samenvoeging van De Werken, Sleeuwijk en Werkendam tot stand onder de benaming Werkendam.

Het gehucht Nieuwendijk behoort in 1846 gedeeltelijk tot de gemeente Almkerk-en-Uitwijk, en gedeeltelijk tot de gemeente Emmikhoven-en-Waardhuizen. Er woonden in de eerste helft van de 19e eeuw in het gedeelte dat bij Emmikhoven-en-Waardhuizen hoorde ongeveer 290 mensen en in het gedeelte dat bij Almkerk-en-Uitwijk hoorde 220 mensen, dus in totaal 510 personen. Almkerk is al een oud dorp. Volgens van der Aa (Aardrijkskundigwoordenboek der Nederlanden) moet het al in de 7e eeuw een bewoonde plaats zijn geweest, want Switbert, één van de discipelen van St.Willebrord, heeft in 698 een kerk ingewijd in Zandwijk (een buurt van Almkerk). Almkerk is een van de dorpen die door de St.-Elizabethsvloed overstroomd werden. Maar het werd grotendeels weer terug gewonnen. Ook heeft er tussen Eemkerk en Almkerk een kasteel gestaan, dat met de St.-Elizabethsvloed verloren is gegaan. In 1879 worden de gemeenten Almkerk-en-Uitwijk, en Emmikhovenen-en-Waardhuizen één gemeente. Daar valt Nieuwendijk dus ook onder. Dan volgt er in 1973 weer een gemeentelijke herindeling, waarbij Nieuwendijk tot de gemeente Werkendam gaat horen, zodat Kille en Nieuwendijk pas in 1973 tot dezelfde gemeente behoren. Almkerk komt bij de gemeente Woudrichem.

Uit de oudste bevolkingregisters van het gehucht Nieuwendijk in de gemeente Emmikhoven en in de gemeente Almkerk, die bijgewerkt zijn tot 1837, blijkt dat er 510 mensen woonden.

Bij 88 personen werd er een beroep vermeld,dat is 17 à 18%.

De beroepen die vermeld werden waren:

Arbeider
Arbeidster
Bakker
Bouwman
Burgemeester
Dijkgraaf
Kleermaker
Knecht
Landbouwster
Meid
Metselaar
Molenaar
Particulier
Polderopziener
Schipper
Schoenmaker
Schoolmeester
Smidsknecht
Tapper
Timmerman
Veldwachter
37 x vermeld
4 x vermeld
1 x vermeld
12 x vermeld
1 x vermeld
1 x vermeld
2 x vermeld
7 x vermeld
1 x vermeld
8 x vermeld
1 x vermeld
2 x vermeld
1 x vermeld
1 x vermeld
1 x vermeld
2 x vermeld
1 x vermeld
1 x vermeld
1 x vermeld
2 x vermeld
1 x vermeld

Hierbij valt op dat bouwman (landbouwer) 12 maal werd vermeld, hetgeen er op wijst, dat het een landbouwgebied was, en ook valt op dat arbeider 37 maal (42%) werd vermeld. Aangenomen mag worden dat deze arbeiders in de Biesbosch werkten, omdat er in Nieuwendijk en omgeving weinig ander werk was. Volgens de volkstelling van 1971 woonden er in dat jaar 2260 mensen in Nieuwendijk. Bevolkingscijfers van het tussenliggende tijdvak kon ik niet bemachtigen.


Hoofdstuk 4

Het werk in de Biesbosch

De Biesbosch is ontstaan na de St.-Elizabethsvloed van 1421. In het overstroomde gebied werden weldra platen en banken gevormd, door het zand en slib van de rivieren en de zee, die begroeid waren met biezen; vandaar de naam Biesbosch. In de loop der eeuwen heeft men het water steeds verder teruggedrongen. Kort na 1421 werd de Biesbosch het werkgebied van de vissers. Deze vissers woonden in de rond de Biesbosch gelegen plaatsen. Toen het verlandingsproces doorzette, werd de Biesbosch het werkterrein van biezen- en rietsnijders. Bij laagwater trokken de arbeiders de biesbossen in. Ze namen hun linkerarm vol biezen, sloegen ze met een haak zo kort mogelijk af, en sloegen het vuil eruit. Daarna werden ze opgebost, gelijkgesneden en in een aak geladen. Op een andere plaats werden ze gedroogd en daarna verkocht. Die aak was ook de woon- en slaapruimte voor de biezensnijders. Als de biezengors was "versleten" werd het geschikt gemaakt om er riet te planten. In het voorjaar werd het riet geplant, in de eerstvolgende voorwinter werd het jonge riet gesneden, om te voorkomen dat het door het ijs bij de getijbeweging ontworteld zou worden. Het oudere riet werd elk jaar gesneden. De rietsnijders trokken half november de Biesbosch in.



Ze stonden meestal diep in de modder, sloegen het riet met de riethaak af en daarna werd het gebost met behulp van een "band" d.i. een wilgentwijg. Daarna werd het naar een andere plaats gebracht om te drogen. Daar werd het doorgaans in maart schoongemaakt. Het riet werd gebruikt voor dakbedekking, als rietmat of als plafondbeschot. Behalve rietsnijden en rietschoonmaken moest er ook "gemodderd" worden; de greppels in de rietgors werden uitgediept, hetgeen de rietgroei bevorderde, maar de gors verhoogde. Toen de grond nog hoger werd, ongeveer op vloedhoogte, werden de percelen gebruikt voor grienden. Deze grienden werden van november tot maart om de drie of vier jaar gehakt. Dit werd gedaan door de griendhakkers.



De wilgenstammetjes werden met de rijshaak afgekapt en vandaar over de zware, modderige grond naar de kade, die om de griend heen lag, gebracht.

Omdat de arbeiders in stukloon werkten,werd er in één keer zoveel mogelijk meegenomen. Op de kade werd het verder bewerkt. De griendhakker verwerkte zijn eigen voorraad, daarna ging hij weer terug de griend in of hij ging "bossen", d.i. het bewerkte hout van één soort bij elkaar binden, daarna werd het naar een plaats gedragen waar een schipper het kon ophalen.



Meestal was dit dragen het eerste werk van de dag, wanneer het nog te donker was om te hakken. De grienden en gorzen bevonden zich vaak in een gebied zonder wegen, het vervoer geschiedde dus per boot.



Daarom ook was het voor de arbeiders te tijdrovend om dagelijks naar huis te gaan. Ze bleven in de Biesbosch en woonden deels in keten, in woonarken of in aken. De woonomstandigheden, vooral in de keten, moeten afschuwelijk zijn geweest. In 1906 en 1907 verscheen er in de Nieuwe Rotterdamsche Courant een serie artikelen "Onder de Menschen" -Den Biesbosch in. Daarin werd beschreven onder welke omstandigheden de mensen er moesten werken en leven. In het begin van de 20e eeuw werd de aandacht van de volksvertegenwoordiging er op gevestigd en dan komen er heel langzaamaan verbeteringen. De keten waren eigendom van de Staat, van het Kroondomein en van particulieren.



Alle keten waren hokken zonder enig comfort, de wind waaide er doorheen, het lekte overal, zodat de mensen nogal eens nat wakker werden van de sneeuw of de regen. De grond was bedekt met een laag vuil en de balken waren zwart van het roet; ze hadden meestal een open vuurtje om zich een beetje warm te houden. Men had ongeveer 50 cm. slaapruimte per persoon, ratten waren vaak geziene bezoekers, het zelf meegebrachte eten werd boven het vuurtje gekookt.

Toen de aandacht op deze misstanden gevestigd werd, zou je verwachten dat er snel verbeteringen zouden worden aangebracht, maar dat duurde toch nog lang. Eerst werden de staatsketen verbeterd, de andere bleven zoals ze waren. In 1931 werd er een uitgebreid onderzoek gedaan door de technische ambtenaar van de Arbeidsinspectie. Toen bleek geen enkele keet aan de eisen te voldoen, die in 1924 bij K.B. waren gesteld. De toestanden verschilden weinig met die van 1906/1907. Er werd begonnen met een sanering maar op 1 mei 1939 moesten van de 61 keten nog 17 verbeterd worden.

De economische positie ven de arbeiders was erg zwak. Hun weekloon was gemiddeld f 13,30 dit was in bijna alle gevallen stukloon, en werd naar het aantal bossen gesneden en schoongemaakt riet of gekapt en gesnoeid hout uitbetaald. Alleen de "bazen" kregen een vast loon voor hun toezicht. Het stukloon was onderhevig aan sterke schommelingen, tengevolge van weersomstandigheden en waterstanden. De grondwerkers verdienden het meest f 14,60 en de stekzetters het minst f 12,40. Deze verschillen waren vnl. het gevolg van het feit dat het ene werk nog zwaarder was dan het andere. Verschillende arbeiders hadden zelf een stukje land waarop ze aardappelen en groenten verbouwden. De Biesboscharbeiders werkten 's zomers ook als grondwerker, varensgezel, wegwerker, biezensnijder, fabrieksarbeider, bouwvakarbeider, schilder, visser, rietdekker, boerenknecht enz. Het beroep ging meestal over van vader op zoon. De meeste arbeiders hadden alleen lagere school, enkelen hadden verder onderwijs genoten, maar ook trof men er enkele analfabeten aan. Het gehele maatschappelijke leven van de arbeiders stond sterk onder invloed van hun economische positie. Door de voortdurende aanslibbing en het inpolderen ven stukken land is de Biesbosch steeds veranderd. De grootste verandering bracht de afsluiting ven het Haringvliet tot stand, waardoor het "land van eb en vloed" opgehouden heeft te bestaan. De afsluiting heeft niet tot gevolg dat de groeimogelijkheden voor het hout zijn komen te vervallen, maar de gemiddelde waterstand is onvoldoende om de producten per schip af te voeren.

Er moet dan van andere middelen van vervoer gebruik gemaakt worden,hetgeen weer hogere kosten met zich mee brengt. En de vraag naar de producten is afgenomen, het is vervangen door kunstvezels b.v. nylon-zinkstukken. Door de afsluiting is de groeimogelijkheid van de rietcultuur wel vervallen. Het riet in de Biesbosch krijgt onvoldoende water. Door het verdwijnen van de eeuwenoude cultures verdwijnen ook de griendwerkers en rietsnijders en alle beroepen die hiermee in verband staan zoals hoepelmakers, mandenmakers enz. Daarvoor in de plaats zijn er grote agrarische bedrijven gekomen en waterspaarbekkens. En het Nationaal Park De Biesbosch zal als recreatiegebied dienst gaan doen.


Slotwoord

Over het dorpje Nieuwendijk is, ondanks het feit dat het jong en klein is, heel wat te vertellen. En er zijn nog meer aspecten van de geschiedenis van Nieuwendijk die bestudeerd zouden kunnen worden. ik kon deze scriptie maken mede door de hulp van dhr. T. van der Aalst, streekarchivaris van het Land van Heusden en Altena, dhr. H. den Tuinder, secretaris van de Stichting Nationaal Biesboschmuseum, en verschillende mensen in Nieuwendijk, die uit eigen ervaring vertelden. Ik ben hen daarvoor zeer erkentelijk.

Joke Streef
Nieuwendijk, maart 1980


Geraadpleegde literatuur

  1. De bodemkartering van Nederland.
    Dr. F. Sonneveld l.i. Deel 18 Bodemkartering en daarop afgestemde landbouwkundige onderzoekingen in het Land van Heusden en Altena. Staatsdrukkerij Is Gravenhage. Blz. 1 t/m 31
  2. Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland.
    Dr. M. K. Elisabeth Gottschalk. Deel 1. Van Gorcum Assen/Amsterdam 1977 Blz. 282 en verder.
  3. Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland.
    Dr. M. K. Elisabeth Gottschalk. Deel 2. Van Gorcum Assen/Amsterdam 1977 Blz. 51, 52, 60, 64 t/m 82, 110 t/m 112
  4. Sleeuwijk (en omgeving) van 1594 tot 1654.
    Hoofdzakelijk naar aanteekeningen van Sleeuwijks eersten predikant, ds. Johannes Cuperus. G. de L. (waarschijnlijk ds.de Leeuw) 1946 Blz. 4/7, 22/25, 36/38
  5.  De St.Elizabethsvloed. (18 november 1421)
    na vijf eeuwen herdacht door J. L. van Dalen (Jan v.d.Maas) archivaris gemeente Dordrecht. Dordr. drukkerij-en-uitgevers-maatschappij 1921 Blz. 3/11, 24/29
  6. De Brabantse Biesbosch. Een studie van bodem en vegetatie van een zoetwatergetijdendelta.
    Door I. S. Zonneveld. Bodemkundige studies 4. Mededelingen van de Stichting voor bodemkartering. Wageningen 1960. Blz. 149/153
  7.  Land van Heusden en Altena.
    Een uitgave van de Juniorkamer Land van Heusden en Altena. Drukkerij-uitgeverij Loevestein. Woudrichem. Blz. 10/11, 38, 40/43, 45/50
  8. Werkendam ontdekt verleden.
    Fragmenten uit de geschiedenis van Werkendam en De Werken. Andr. Visser. Drukkerij De Brink B.V. Leiden 1978 Blz. 20, 21, 52, 65/69
  9. Novem. Wereld in wording. Deel 3 Nieuwste geschiedenis.
    Van Goor zonen Den Haag. 10e gewijzigde druk 1967. Blz. 103, 175, 176
  10. Herdenken en Danken.
    Uitgegeven door de Kerkeraden van de Gereformeerde Kerken in Almkerk en Nieuwendijk. 25 dec. 1935 ds. Bokma. Blz. 2, 3, 8, 9, 10/13, 17/20
  11. Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden.
    A.J.van der Aa. 8e deel. Gorinchem. Jacobus Noorduyn 1846
  12. Lijst der ingezetenen of bevolking-register van het gehucht Nieuwendijk in de gemeente Emmichoven.
    Lijst der ingezetenen of bevolking-register van het gehucht Nieuwendijk in de gemeente Almkerk. Opgemaakt naar aanleiding van art. 4 van het Reglement op het Bestuur ten platten lande in de Provincie Noord-Brabant. Ter Drukkerij van het Provinciaal Blad en Dagblad van E. Lion en zonen te Is 's Hertogenbosch
  13. Nederland en de zee. Een eeuwigdurende strijd. februari 1953-1978. 25 jaar na de ramp.
    Onder redactie van Koen Aartsma. Zomer en Keuning-Wageningen. Blz. 25, 105
  14. Sociale verhoudingen in de Brabantse Biesbosch
    door H.A. Schonhage. Mens en maatschappij no. 6. december 1940 Artikelen Blz. 355/360, 365, 366
  15. Onder de menschen-Den Biesbosch in.
    Serie krantenartikelen uit N.R.C. 1906-1907
  16. Doortocht. De gang van kerk en christendom door de wereld.
    Drs. N. K. van den Akker. Negende druk. J. M. Meulenhoff, Amsterdam 1967. Blz. 156, 162


This Page was created by JAN, Saturday 13 November 1999.

 

    

Free counter and web stats